Valsheid in Geschrifte

De schrijvers van het Nieuwe Testament (NT) proberen de indruk te wekken dat het Oude Testament (OT) vol staat met profetieën die betrekking hebben op gebeurtenissen in het NT. Ze doen dat met zinsneden als "opdat vervuld is" of "er is geschreven" die dan zouden verwijzen naar iets dat in het OT staat.

Om deze "verwijzingen" ook daadwerkelijk van toepassing te laten lijken maken schrijvers en vertalers in veel gevallen gebruik van creatieve methodes die grofweg als volgt zijn in te delen:

  1. Teksten verzinnen
  2. Teksten verdraaien
  3. Teksten foutief interpreteren
  4. Vertalers die de Bijbel een handje helpen

1. Verwijzingen en beweringen die niet teruggevonden kunnen worden.

(Mattheus 12:5) Of hebt gij niet gelezen in de wet, dat de priesters den sabbat ontheiligen in den tempel, op de sabbatdagen, en nochtans onschuldig zijn?

[Nergens te vinden in het OT]

(Marcus 9:13) Maar Ik zeg u, dat ook Elias gekomen is, en zij hebben hem gedaan al wat zij gewild hebben, gelijk van hem geschreven is 

[WAT hebben ze Elia(s) gedaan en WAT is van hem geschreven? ]

(Lukas 24:46) En zeide tot hen: Alzo is er geschreven, en alzo moest de Christus lijden, en van de doden opstaan ten derden dage.

[Nergens in het OT staat dat Christus op zou staan uit de dood en al helemaal niet dat het op de derde dag zou moeten gebeuren]

(Johannes 1:45) Filippus vond Nathanael en zeide tot hem: Wij hebben Dien gevonden, van Welken Mozes in de wet geschreven heeft, en de profeten, namelijk Jezus, den zoon van Jozef, van Nazareth.

[Mozes heeft niets over Jezus geschreven]

(Johannes 20:9) Want zij wisten nog de Schrift niet, dat Hij van de doden moest opstaan.

[Nergens te vinden in het OT]

(Handelingen 20:35) Ik heb u in alles getoond, dat men, alzo arbeidende, de zwakken moet opnemen, en gedenken aan de woorden van den Heere Jezus, dat Hij gezegd heeft: Het is zaliger te geven, dan te ontvangen.

[Nergens is in het NT terug te vinden dat Jezus dat heeft gezegd]


2. Teksten verdraaien.


2.1 Om Johannes de Doper in verband te brengen met een zinnetje uit Jesaja zegt de schrijver van Mattheus 3:3 dat er iemand in de woestijn staat te roepen maar dat is niet wat erin Jesaja staat. Die heeft het enkel over een stem die iets roept over woestijn, wildernis, bergen en dalen en zegt niets over de locatie van die persoon.

(Mattheus 3:3)  Want deze is het, van denwelken gesproken is door Jesaja, den profeet, zeggende:

De stem des roependen in de woestijn: Bereidt den weg des Heeren, maakt Zijn paden recht!

(Jesaja 40:3)  Hoor een stem roept:
baan voor de HEER een weg door de woestijn,
effen in de wildernis en pad voor onze God.
Laat elke vallei verhoogd worden
en elke berg en heuvel verlaagd. (NBV)


2.2 Schrijver van Mattheus past Jesaja op diverse punten aan om de tekst zo meer van toepassing te laten zijn op Jezus.

(Mattheus 12:17-21)  Opdat vervuld zou worden, hetgeen gesproken is door Jesaja, den profeet, zeggende:

Ziet, Mijn Knecht, Welken Ik verkoren heb, Mijn Beminde, in Welken Mijn ziel een welbehagen heeft; Ik zal Mijn Geest op Hem leggen, en Hij zal het oordeel den heidenen verkondigen.
Hij zal niet twisten, noch roepen, noch zal er iemand Zijn stem op de straten horen.
Het gekrookte riet zal Hij niet verbreken, en het rokende lemmet zal Hij niet uitblussen, totdat Hij het oordeel zal uitbrengen tot overwinning.
En in Zijn Naam zullen de heidenen hopen.

(Jesaja 42:1-4) Ziet, Mijn Knecht, Dien Ik ondersteun, Mijn Uitverkorene, in Denwelken Mijn ziel een welbehagen heeft! Ik heb Mijn geest op Hem gegeven; Hij zal het recht den heidenen voortbrengen.
Hij zal niet schreeuwen, noch Zijn stem verheffen, noch Zijn stem op de straat horen laten.
Het gekrookte riet zal Hij niet verbreken, en de rokende vlaswiek zal Hij niet uitblussen; met waarheid zal Hij het recht voortbrengen.
Hij zal niet verdonkerd worden, en Hij zal niet verbroken worden, totdat Hij het recht op aarde zal hebben besteld; en de eilanden zullen naar Zijn leer wachten.


2.3 De psalmdichter heeft het over oude spreuken die onze  vaders verteld hebben en als die vaders dat wisten zijn dat dus geen "dingen, die verborgen waren van de grondlegging der wereld"

(Mattheus 13:35) Opdat vervuld zou worden, wat gesproken is door den profeet, zeggende:

Ik zal Mijn mond opendoen door gelijkenissen; Ik zal voortbrengen dingen, die verborgen waren van de grondlegging der wereld.

(Psalmen 78:2-3) 2 Ik zal mijn mond opendoen met spreuken; ik zal verborgenheden overvloediglijk uitstorten, van ouds her; Die wij gehoord hebben en weten ze, en onze vaders ons verteld hebben.


2.4 Jezus leest uit Jesaja en verzint er "genezing van blinden" en laat "dag der wraak onzes Gods" weg. Had Jezus verder doorgelezen tot vers 6 dan had Hij gezien dat de "Mij" in Jesaja niet verwijst naar Jezus maar naar Jesaja zelf die door God is aangewezen om tot de gebroken joden te prediken dat ze bevrijd zullen worden van de ballingschap en dat hun verwoeste steden weer opgebouwd zullen worden, hun akkers en wijgaarden door gastarbeiders bewerkt zullen worden en dat ze zullen eten van rijkdommen der heidenen.

(Lukas 4:17) En Hem werd gegeven het boek van den profeet Jesaja; en als Hij het boek opengedaan had, vond Hij de plaats, daar geschreven was:

De Geest des Heeren is op Mij, daarom heeft Hij Mij gezalfd; Hij heeft Mij gezonden, om den armen het Evangelie te verkondigen, om te genezen, die gebroken zijn van hart; Om den gevangenen te prediken loslating, en den blinden het gezicht, om de verslagenen heen te zenden in vrijheid; om te prediken het aangename jaar des Heeren.

En als Hij het boek toegedaan en den dienaar wedergegeven had, zat Hij neder; en de ogen van allen in de synagoge waren op Hem geslagen.
En Hij begon tot hen te zeggen: Heden is deze Schrift in uw oren vervuld.

(Jesaja 61:1-2) 1 De Geest des Heeren HEEREN is op Mij, omdat de HEERE Mij gezalfd heeft, om een blijde boodschap te brengen den zachtmoedigen; Hij heeft Mij gezonden om te verbinden de gebrokenen van harte, om den gevangenen vrijheid uit te roepen, en den gebondenen opening der gevangenis;
Om uit te roepen het jaar van het welbehagen des HEEREN, en den dag der wraak onzes Gods; om alle treurigen te troosten;
...........
En zij zullen de oude verwoeste plaatsen bouwen, de vorige verstoringen weder oprichten, en de verwoeste steden vernieuwen, die verstoord waren van geslacht tot geslacht. En uitlanders zullen staan, en uw kudden weiden; en vreemden zullen uw akkerlieden en uw wijngaardeniers zijn. Doch gijlieden zult priesters des HEEREN heten, men zal u dienaren onzes Gods noemen; gij zult het vermogen der heidenen eten, en in hun heerlijkheid zult gij u roemen.


2.5 De schrijver van Handelingen maakt er enkelvoud van om het op één persoon van toepassing te maken terwijl het in de psalm over meerdere personen gaat. Verder blijkt uit de context dat deze psalm niets te maken heeft met Judas maar een smeekbede van David aan God is waarin hij vraagt of God Zijn gramschap en toorn op zijn vijanden wil loslaten.

(Handelingen 1:20) Want er staat geschreven in het boek der Psalmen:

Zijn woonstede worde woest, en er zij niemand die in dezelve wone

(Psalmen 69:24-29) Laat hun ogen duister worden, dat zij niet zien; en doe hun lenden gedurig waggelen.
Stort over hen Uw gramschap uit; en de hittigheid Uws toorns grijpe hen aan.
Hun paleis zij verwoest; in hun tenten zij geen inwoner.
Want zij vervolgen, dien Gij geslagen hebt; en maken een praat van de smart Uwer verwonden.
Doe misdaad tot hun misdaad, en laat hen niet komen tot Uw gerechtigheid.
Laat hen uitgedelgd worden uit het boek des levens, en met de rechtvaardigen niet aangeschreven worden.


2.6 De woorden "in de laatste dagen" is een verzinsel van de schrijver van handelingen.

(Handelingen 2:16-17) Maar dit is het, wat gesproken is door den profeet Joel:

En het zal zijn in de laatste dagen, (zegt God) Ik zal uitstorten van Mijn Geest op alle vlees; en uw zonen en uw dochters zullen profeteren, en uw jongelingen zullen gezichten zien, en uw ouden zullen dromen dromen.

(Joel 2:18) En daarna zal het geschieden, dat Ik Mijn Geest zal uitgieten over alle vlees, en uw zonen en uw dochteren zullen profeteren; uw ouden zullen dromen dromen, uw jongelingen zullen gezichten zien;


2.7 De schrijver van Romeinen maakt er een ergerlijke steen des aanstoots van terwijl in Jesaja sprake is van een goede en kostelijke steen.

(Romeinen 9:33) Gelijk geschreven is:

Ziet, Ik leg in Sion een steen des aanstoots, en een rots der ergernis; en een iegelijk, die in Hem gelooft, zal niet beschaamd worden.

(Jesaja 28:16) Daarom, alzo zegt de Heere HEERE: Ziet, Ik leg een grondsteen in Sion, een beproefden steen, een kostelijken hoeksteen, die wel vast gegrondvest is; wie gelooft, die zal niet haasten.


2.8 Jesaja zegt niet dat de wortel van Jessai over de heidenen zal heersen maar enkel dat deze zal zijn als een lichtend voorbeeld waarna de andere volken zich zullen richten.

(Romeinen 15:12) En wederom zegt Jesaja:

Er zal zijn de wortel van Jessai, en Die opstaat, om over de heidenen te gebieden; op Hem zullen de heidenen hopen.

(Jesaja 11:10) Want het zal geschieden ten zelven dage, dat de heidenen naar den Wortel van Isaï, Die staan zal tot een banier der volken, zullen vragen, en Zijn rust zal heerlijk zijn.


2.9 Het moge duidelijk zijn dat niet alle mensen wijzen zijn.

(1 Korinthiers 3:20) En wederom: De Heere kent de overleggingen der wijzen, dat zij ijdel zijn.

(Psalmen 94:11) De HEERE weet de gedachten des mensen, dat zij ijdelheid zijn.


2.10 De schrijver van Hebreeen 8 verdraaid een tekst van Jeremia om zo de indruk te wekken dat God het volk Israel verwaarloosd zou hebben.

(Hebreeen 8:9) Niet naar het verbond, dat Ik met hun vaderen gemaakt heb, ten dage, als Ik hen bij de hand nam, om hen uit Egypteland te leiden; want zij zijn in dit Mijn verbond niet gebleven, en Ik heb op hen niet geacht, zegt de Heere.

De NBV vertaald dit vers als volgt:

Niet een verbond zoals ik dat sloot met hun voorouders toen ik hen bij de hand nam om hen weg te leiden uit Egypte, want aan dat verbond zijn ze niet trouw gebleven. Daarom heb ik mijn handen van hen afgetrokken – spreekt de Heer.

(Jeremia 31:32) Niet naar het verbond, dat Ik met hun vaderen gemaakt heb, ten dage als Ik hun hand aangreep, om hen uit Egypteland uit te voeren, welk Mijn verbond zij vernietigd hebben, hoewel Ik hen getrouwd had, spreekt de HEERE;

3. Teksten foutief interpreteren


3.1 Dat Hij Nazarener zal geheten worden.

(Mattheus 2:23) En daar gekomen zijnde, nam hij zijn woonplaats in de stad, genaamd Nazareth; opdat vervuld zou worden, wat door de profeten gezegd is, dat Hij Nazarener zal geheten worden.

(Numeri 6:1) En de HEERE sprak tot Mozes, zeggende:
Spreek tot de kinderen Israels, en zeg tot hen: Wanneer een man of een vrouw zich afgescheiden zal hebben, belovende de gelofte eens Nazireers, om zich den HEERE af te zonderen;
Van wijn en sterken drank zal hij zich afzonderen; wijnedik, en edik van sterken drank zal hij niet drinken, noch enige vochtigheid van druiven zal hij drinken, noch verse of gedroogde druiven eten.
Al de dagen van zijn Nazireerschap zal hij niet eten van iets, dat van den wijnstok des wijns gemaakt is, van de kernen af tot de basten toe.
Al de dagen der gelofte van zijn Nazireerschap zal het scheermes over zijn hoofd niet gaan; totdat die dagen vervuld zullen zijn, die hij zich den HEERE zal afgezonderd hebben, zal hij heilig zijn, latende de lokken van het haar zijns hoofds wassen.
Al de dagen, die hij zich den HEERE zal afgezonderd hebben, zal hij tot het lichaam eens doden niet gaan.
Om zijn vader of om zijn moeder, om zijn broeder of om zijn zuster, om hen zal hij zich niet verontreinigen, als zij dood zijn; want het Nazireerschap zijns Gods is op zijn hoofd. Al de dagen van zijn Nazireerschap is hij den HEERE heilig.

(Richteren 13:5) Want zie, gij zult zwanger worden, en een zoon baren, op wiens hoofd geen scheermes zal komen; want dat knechtje zal een Nazireer Gods zijn, van moeders buik af; en hij zal beginnen Israel te verlossen uit der Filistijnen hand.

Een Nazarener is geen inwoner Nazareth maar een persoon die zijn leven heeft gewijd aan God. Het knechtje in Richteren 13 is Simson en heeft dus niets met Jezus te maken.


3.2 En Zijn naam zal Immanuel heten. 

(Mattheus 1:21-23) 21 En zij zal een Zoon baren, en gij zult Zijn naam heten JEZUS; want Hij zal Zijn volk zalig maken van hun zonden. En dit alles is geschied, opdat vervuld zou worden, hetgeen van den Heere gesproken is, door den profeet, zeggende: Ziet, de maagd zal zwanger worden, en een Zoon baren, en gij zult Zijn naam heten Emmanuel; hetwelk is, overgezet zijnde, God met ons..

(Jesaja 7:14) Daarom zal de Heere Zelf ulieden een teken geven; ziet, een maagd zal zwanger worden, en zij zal een Zoon baren, en Zijn naam IMMANUeL heten. 
Boter en honig zal Hij eten, totdat Hij wete te verwerpen het kwade, en te verkiezen het goede.
Zekerlijk, eer dit Knechtje weet te verwerpen het kwade, en te verkiezen het goede, zal dat land, waarover gij verdrietig zijt, verlaten zijn van zijn twee koningen.

Dit is een typisch voorbeeld waarbij de schrijvers van het NT een enkel zinnetje uit een heel verhaal trekken en dat van toepassing maken op gebeurtenissen die met Jezus te maken zouden hebben. Dat dit op pure fantasie berust is eenvoudig in te zien als je naar het complete verhaal kijkt waaruit het betreffende zinnetje is genomen. 

Het verhaal dat in Jesaja 7 wordt verteld komt in grote lijnen neer op het volgende: Het volk Israel wordt weer eens belaagd door vijanden en Jesaja krijgt opdracht om koning Achaz te vertellen wat Gods plannen zijn. Om zijn woorden kracht bij te zetten zegt Jesaja dat Achaz om een teken moet vragen zodat hij weet dat Jesaja de waarheid spreekt. Dit wordt door Achaz geweigerd omdat hij God niet wil verzoeken en daarop zegt Jesaja dat God zelf dan wel een teken zal geven en dat is dus de beroemde tekst van Jesaja 7:14 hierboven.

Er zijn verschillende argumenten waaruit blijkt dat dit niets met de komst van Jezus, die pas honderden jaren later plaats vindt, heeft te maken:

- Het verhaal van Jesaja 7 draait om een teken dat God geeft aan koning Achaz. Dit teken betreft de geboorte van een kind en heeft dus alleen zin als dit kind wordt geboren tijdens het leven van Achaz en niet honderden jaren later want dan leeft Achaz niet meer en is het teken volkomen zinloos geweest.

- Het teken wordt gegeven aan "ulieden" en dat zijn koning Achaz en de overige toehoorders en niet de wereld bevolking die van de komst van Jezus op de hoogte gebracht wordt.

- Nergens in de bijbel wordt Jezus Immanuel genoemd, het is enkel de schrijver van Mattheüs 1 die dit zinnetje misbruikt om zijn verhaal op te leuken.

- In vers 14 staat dat dit kind "boter en honing zal eten totdat Hij zal weten te verwerpen het kwade, en te verkiezen het goede." Jezus de Zoon van God en de enige op aarde die zonder zonden is moet leren om het kwaad te verwerpen?

- Vers 15 zegt dat als het kind dan is opgegroeid er iets zal gebeuren met een land en koningen wat duidelijk niet op Jezus van toepassing is. 

- Het hebreeuwse woord 'almah' dat in deze tekst met 'maagd' wordt vertaald betekent eigenlijk 'jonge vrouw' en zegt niets over het al dan niet hebben gehad van geslachtsgemeenschap.
 

3.3 Uit Egypte heb Ik Mijn Zoon geroepen. 

(Mattheus 2:14-15) Hij dan opgestaan zijnde, nam het Kindeken en Zijn moeder tot zich in den nacht, en vertrok naar Egypte; En was aldaar tot den dood van Herodes; opdat vervuld zou worden hetgeen van den Heere gesproken is door den profeet, zeggende: Uit Egypte heb Ik Mijn Zoon geroepen.

(Hosea 11:1-3) 1 Als Israel een kind was, toen heb Ik hem liefgehad, en Ik heb Mijn zoon uit Egypte geroepen.
Maar gelijk zij henlieden riepen, alzo gingen zij van hun aangezicht weg; zij offerden den Baäls, en rookten den gesnedenen beelden..

Hosea heeft het niet over Jezus in de toekomst maar over een gebeurtenis die in het verleden heeft plaatsgevonden te weten over het volk Israel dat "Mijn zoon" wordt genoemd en dat door God uit Egypte werd geroepen. Dat het hier niet over Jezus kan gaan blijkt ook uit het feit dat degenen die geroepen werden aan Baals gingen offeren en beelden gingen aanbidden. 


3.4 Een stem is in Rama gehoord, geklag, geween en veel gekerm;. 

(Mattheus 2:17-18) Toen is vervuld geworden, hetgeen gesproken is door den profeet Jeremia, zeggende: Een stem is in Rama gehoord, geklag, geween en veel gekerm; Rachel beweende haar kinderen, en wilde niet vertroost wezen, omdat zij niet zijn.

(Jeremia 31:15-17) 15 Zo zegt de HEERE: Er is een stem gehoord in Rama, een klage, een zeer bitter geween; Rachel weent over haar kinderen; zij weigert zich te laten troosten over haar kinderen, omdat zij niet zijn.
Zo zegt de HEERE: Bedwing uw stem van geween, en uw ogen van tranen; want er is loon voor uw arbeid, spreekt de HEERE; want zij zullen uit des vijands land wederkomen. En er is verwachting voor uw nakomelingen, spreekt de HEERE; want uw kinderen zullen wederkomen tot hun landpale.

Jeremia kan het hier onmogelijk hebben over de kinderen die door Herodes zijn vermoord want hij voorspelt dat ze zullen terugkeren uit het land van de vijand. Het gaat hier over dat deel van het volk Israel dat in de ballingschap is afgevoerd naar Babylon maar dat eens terug zal keren. 

3.5 (Jesaja 53) Hij heeft onze krankheden op Zich genomen.

(Mattheus 8:17) Opdat vervuld zou worden, dat gesproken was door Jesaja, den profeet, zeggende: Hij heeft onze krankheden op Zich genomen, en onze ziekten gedragen.

(Jesaja 53:4) Waarlijk, Hij heeft onze krankheden op Zich genomen, en onze smarten heeft Hij gedragen; doch wij achtten Hem, dat Hij geplaagd, van God geslagen en verdrukt was.

Als Jesaja het hier over Jezus heeft dan moeten we ons het volgende afvragen:

- Wanneer en hoe nam Jezus de ziektes die Hij genas op zich?
- Wanneer werd Jezus door God geslagen en verdrukt?
- Waarom spreekt Jesaja in de voltooide tijd over iets dat pas honderden jaren later te gebeuren staat?

Kijken we naar vers 11 dan zien we dat dit hoofdstuk over "Mijn Knecht" gaat. Dat is een vreemde benaming om de Zoon van God aan te duiden en dat zal Jesaja zeker niet aangedurfd hebben.  
Met "knecht Israel" of "Mijn Knecht" wordt door Jesaja het volk Israel of personen zoals Jesaja zelf, Jacob, David etc.  aangeduid.

Verder staat hoofdstuk 53 vol met verzen die duidelijk aantonen dat Jesaja het hier niet over Jezus kan hebben:

- Vers 2 "Hij had geen gedaante noch heerlijkheid;" Jezus was een lelijk en afzichtelijk mannetje? Zou kunnen maar dat staat nergens in de Bijbel en mensen met charisma zijn dat meestal niet.
- Vers 3 "Hij was veracht, en de onwaardigste onder de mensen"werd Jezus veracht? 
- Vers 3 "en verzocht in krankheid;" Had Jezus een ziekelijke aanleg?
- Vers 3 "en een iegelijk was als verbergende het aangezicht voor Hem;" Ik dacht juist dat de mensen hem opzochten om naar Zijn preken te luisteren en om Hem zieken te laten genezen.
- Vers 5 "om onze ongerechtigheden is Hij verbrijzeld;"
Jezus werd niet verbrijzeld en als men wil beweren dat dit figuurlijk bedoeld is kan dat ook gezegd worden van de andere onaangenaamheden die Jesaja in dit hoofdstuk schetst.
- Vers 4 "van God geslagen"?? Jezus werd niet door God maar door de mensen geslagen. 
- Vers 9 "En men heeft Zijn graf bij de goddelozen gesteld, en Hij is bij den rijke in Zijn dood geweest" Bij Jezus ging het precies andersom, Hij ging samen met dieven en moordenaars dood en werd begraven in het graf van een rijke. 
- Vers 10 "Doch het behaagde den HEERE Hem te verbrijzelen;"Behaagde het God om zijn eigen zoon te verbrijzelen? Ook hier zien we duidelijk dat het niet over Jezus kan gaan. 
- Vers 10 "Hij heeft Hem krank gemaakt;" God maakt jezus ziek?
- Vers 10 "zo zal Hij zaad zien"  Jezus heeft kinderen?
- Vers 10 "Hij zal de dagen verlengen;" Jezus zal oud worden?
- Vers 12 "en Hij zal de machtigen als een roof delen" Jezus is een plunderaar die de buit verdeeld? Absurde gedachte.
 

3.6 Wat David voorzegd heeft van Judas.

(Handelingen 1:16) 16 Mannen broeders, deze Schrift moest vervuld worden, welke de Heilige Geest door den mond Davids voorzegd heeft van Judas, die de leidsman geweest is dergenen, die Jezus vingen;
(Psalmen 41:10) Zelfs de man mijns vredes, op welken ik vertrouwde, die mijn brood at, heeft de verzenen tegen mij grotelijks verheven.

David heeft nooit iets over Judas gezegd, hier wordt enkel een persoon beschreven die hij aanvankelijk heeft vertrouwd maar die zich tegen hem heeft gekeerd. Verder kan de persoon die in vers 10 aan het woord is niet Jezus zijn want in vers 4 zegt hij dat hij heeft gezondigd:

Ik zeide: O HEERE! wees mij genadig; genees mijn ziel, want ik heb tegen U gezondigd.

3.7 Jezus gezeten op een ezel bij de intocht in Jerusalem

(Mattheus 21:4-5) 4 Dit alles nu is geschied, opdat vervuld worde, hetgeen gesproken is door den profeet, zeggende: Zegt der dochter Sions: Zie, uw Koning komt tot u, zachtmoedig en gezeten op een ezelin en een veulen, zijnde een jong ener jukdragende ezelin.
(Zacharia 9:9) Verheug u zeer, gij dochter Sions! juich, gij dochter Jeruzalems! Ziet, uw Koning zal u komen, rechtvaardig, en Hij is een Heiland; arm, en rijdende op een ezel, en op een veulen, een jong der ezelinnen.

Ook hier wordt net als in Jesaja 53 zoals hierboven wordt uitgelegd een enkel zinnetje uit een hoofdstuk geplukt dat van toepassing zou zijn op Jezus terwijl de rest van het hoofdstuk over zaken gaan die geheel in strijd zijn met wat Jezus leert

Zo staat Zacharia 9 bol van oorlogs rethoriek met betrekking tot de vijanden van Israel:

1 De last van het woord des HEEREN over het land Chadrach en Damaskus, deszelfs rust; want de HEERE heeft een oog over den mens, gelijk over al de stammen Israels.
2 En ook zal Hij Hamath met dezelve bepalen; Tyrus en Sidon, hoewel zij zeer wijs is;
3 En Tyrus zich sterkten gebouwd heeft, en zilver verzameld heeft als stof, en fijn goud als slijk der straten;
4 Ziet, de HEERE zal haar uit het bezit stoten, en Hij zal haarvesting in de zee verslaan; en zij zal met vuur verteerd worden.
5 Askelon zal het zien, en zal vrezen; desgelijks Gaza, en zal grote smart hebben, mitsgaders Ekron, dewijl hetgeen, waar zij op zagen, hen heeft te schande gemaakt; en de koning van Gaza zal vergaan, en Askelon zal niet bewoond worden.
6 En de bastaard zal te Asdod wonen, en Ik zal den hoogmoed der Filistijnen uitroeien.
7 En Ik zal zijn bloed uit zijn mond wegdoen, en zijn verfoeiselen van tussen zijn tanden; alzo zal hij ook onzen God overblijven; ja, hij zal zijn als een vorst in Juda, en Ekron als de Jebusiet.
8 En Ik zal Mij rondom Mijn huis legeren, vanwege het heirleger, vanwege den doorgaande, en vanwege den wederkerende, opdat de drijver niet meer door hen doorga; want nu heb Ik het met Mijn ogen aangezien.

Het mag duidelijk zijn dat dit oorlogsgeweld weinig van doen heeft met de komst van Jezus die juist leert dat we onze vijanden moeten liefhebben. Maar dan komt er een zin over een koning op een ezeltje en omdat Jezus ook eens op een ezel heeft gereden is dit plotseling een profetie van Zijn komst.

9 Verheug u zeer, gij dochter Sions! juich, gij dochter Jeruzalems! Ziet, uw Koning zal u komen, rechtvaardig, en Hij is een Heiland; arm, en rijdende op een ezel, en op een veulen, een jong der ezelinnen.

Behalve dat deze redder (=heiland) rijdt op een ezel is er verder geen gelijkenis met Jezus want de koning in Zacharia 9 zou vrede brengen en een heerschappij stichten over de gehele aarde wat Jezus heeft nagelaten te doen. Verder heeft deze koning ook niets van doen met een zoenoffer ter vergeving van zonden.

10 En Ik zal de wagens uit Efraim uitroeien, en de paarden uit Jeruzalem; ook zal de strijdboog uitgeroeid worden, en Hij zal den heidenen vrede spreken; en Zijn heerschappij zal zijn van zee tot aan zee, en van de rivier tot aan de einden der aarde.

Conclusie: Dat Jezus ezeltje gaat rijden is geen uitgekomen profetie maar het naspelen van een regeltje tekst uit de Tenach welbekend bij Jezus en de schrijvers van het nieuwe Testament.


4. Vertalers die de Bijbel een handje helpen.

4.1 In Marcus 1:2 wordt een tekst aangehaald die volgens de schrijver van dit boek te vinden zou zijn in Jesaja maar dit is niet correct omdat de tekst in Maleachi 3:1 staat. De vertalers van de Statenvertaling vertalen dan "de profeet Jesaja" met "de profeten" om zo een tegenspraak uit de weg te gaan. Zie Strong

(Marcus 1:2) Gelijk geschreven is in de profeten: Ziet, Ik zend Mijn engel voor Uw aangezicht, die Uw weg voor U heen bereiden zal.

(Maleachi 3:1)Ziet, Ik zende Mijn engel, die voor Mijn aangezicht den weg bereiden zal;
De NBV vertaald Marcus 1 wel correct:

(Marcus 1:2) Het staat geschreven bij de profeet Jesaja: Let op, ik zend mijn bode voor je uit, hij zal een weg voor je banen.

 


Lees verder:  Tegenspraken in de Bijbel